In een wachtkamer zit ik aan een tafel en omdat ik weet dat ik nog wel eventjes zal blijven lees ik een tijdschrijft. Eerst zit ik er alleen en in stilte. Er komt een echtpaar aan de overkant van de tafel zitten. Ik weet natuurlijk niet of ze getrouwd zijn, of misschien buren of broer en zus. Toch twijfel ik geen moment, door hoe ze in elkaars nabijheid zijn en hoe ze met elkaar praten over zakdoeken, parkeermunten en boodschappen. De vrouw wordt opgeroepen om haar gesprek te voeren en de man blijft achter. Hij zit verscholen achter de grote bos bloemen die op tafel staat. Ik hoor hem meer dan ik hem zie. Het zijn hele gewone lichaamsgeluiden die ik hoor. Ademhalen, licht snuiven, geschuif met benen onder tafel, af en toe een kuch.
Ineens ben ik me erg bewust dat wij gewoon dieren zijn. Bij een bezoekje aan een stal, als ik boodschappen doe in een boerderijwinkel, vind ik het zo heerlijk klinken: het kauwen van de koeien, het gesnuif van die grote zachte natte neuzen. De warme aanwezigheid van die grote lijven. Hier zit ik tegenover een mij onbekende man en de geluiden zijn ongeveer hetzelfde, zij het wel wat zachter. Hij is een man en geen koe. Het geeft me niet datzelfde geruststellende gevoel als in die stal. Hier geeft het een ongemakkelijk gevoel van te dicht bij iemand zijn. Als hij keelschrapend een andere plek in de ruimte zoekt ben ik opgelucht en kan ik zelf weer wat dieper ademen.
Ik bel om een abonnement dat al veel te lang doorloopt op te zeggen. Ik word in de wacht gezet. Gelukkig geen muziek. Alleen een lichte ruis. En een prettige vrouwenstem die met regelmatige tussenpozen zegt: “Een moment alstublieft….. een moment alstublieft”. Ik word niet aangespoord tot geduld, maar gewezen op het moment dat zich op dat moment aan het voltrekken is. Het klinkt in mijn oren als “neem even een korte pauze en kom tot rust”. Dus ik laat de spanning uit mijn schouders zakken en verheug me in een ogenblikje wachten.
Al snel krijg ik iemand aan de lijn. Ik vertel dat ik mijn abonnement op wil zeggen. De man van de klantenservice zegt: “Mag ik uw postcode en huisnummer, dan kan ik de gegevens er bij pakken.” Ik noem ze. Ik hoor hem de cijfers intoetsen. Hij noemt mijn naam. Ja, dat ben ik. Zo aan de telefoon, zit ik vlak tegen het oor van een volstrekte vreemde. Hij praat half in zichzelf half tegen mij terwijl hij in zijn systeem zoekt. Op zachte toon, bijna fluisterend, zegt hij: “Eens even kijken…” Ik hoor hem ademen en zachte zoekgeluiden maken. Heel dichtbij. “Ik vind hier wel een abonnement, maar dat is een jaar geleden al opgezegd.” Ik was glad vergeten dat ik het al eerder had geregeld. Ik bedank hem hartelijk dat hij zo goed heeft geholpen me iets in herinnering te brengen. Hij wenst mij een prettige dag.
Het was een gesprek om iets in een systeem in een computer aan te laten passen, met de telefonist als verlengstuk van die computer. Maar het werd een menselijke, zuchtende en peinzende, kleine ontmoeting. Een prettig gesprek.