Op sommige dagen is het een wonder dat ik überhaupt iets uit mijn vingers krijg. Het begint al vlak na het wakker worden. Bij het zetten van thee en het klaarmaken van een paar rijstwafels met beleg trek ik verkeerde laden open, worstel met het openmaken van een nieuw theepakje waar de perforatie net even anders zit dan bij het vorige theepakje en scheur uiteindelijk de zijkant maar open, wat jammer is, want het oog wil ook wat. Ik probeer verkeerde deksels op verkeerde potten te schroeven, blijf zoekend met mijn hand boven de bestekla hangen waar de messen al sinds jaar en dag in hetzelfde vakje liggen.
(Ik kan niet eens gewoon een woord schrijven, ik schrijf bestakla, verbeter met backspaces en nieuwe aanslagen en terwijl ik dit typ heb ik vier fouten verbeterd.)
Zo gaat het de hele dag door. En alles lukt uiteindelijk, zij het met de nodige omtrekkende bewegingen, meerdere pogingen en dankzij vasthoudendheid. Het ziet er niet uit als een instructiefilm met goed gecoördineerde handelingen en gemanicuurde handen, maar er is ook niemand die kijkt, gelukkig.
In mijn werkplaats laat ik schuurpapier herhaaldelijk uit mijn handen vallen, zet een doosje schroeven op een plek waarvan ik weet dat er een kans is dat ik hem om ga gooien, ga verder waar ik mee bezig was en hoor achter me de schroeven over de grond rollen. Ik vergeet de afmetingen die ik wil zagen in de twee stappen tussen het papiertje waar ze op staan en de zaagtafel. En ik heb een normale intelligentie.
Ik zag een keer een moedermerel haar pas uitgevlogen, maar nog onhandig jong te eten geven. Ze probeert iets groots in haar kind te proppen. Ik kijk even wat beter en zie dat het een slappe kleine kikker is. Klein voor een kikker, maar erg groot om door te slikken als je een merel bent. Geen eenhapskikker. Het jong piept van de honger en probeert de kikker zijn kleine keeltje in te laten glijden, maar het lukt niet. Moeder pakt de kikker weer uit de bek van het jong, legt het op de grond, pakt het weer op, schudt ermee, legt het neer. Het jong springt voor zijn moeder heen en weer, spert zijn bek open en schreeuwt honger honger honger. Moeder pakt de kikker, gaat er met een poot op staan, trekt er wat halfhartig met de snavel aan om er een stukje vanaf te scheuren, stopt hier mee, pakt hem op en stopt hem opnieuw in de snavel van het kind. Die probeert weer te slikken, krijgt de kikker niet weg, waarna zijn eten weer uit zijn bek wordt gepakt. En zo gaat dat enkele minuten door: inproppen, terugpakken, proberen er een stukje vanaf te trekken, wat niet lukt, en weer proppen.
Wat zou het fijn zijn, denk ik, als de merel even na zou kunnen denken over een haalbare oplossing voor dit voederprobleem. Ze doet aan een vorm van trial and error, met almaar dezelfde trial en dezelfde error. En vogels hebben niet meer gereedschap dan snavel en poten om zo'n klus te klaren. Ik heb niet het geduld om te blijven kijken of de merel er nog uit komt of het opgeeft. Ik heb de aandachtsspanne van een mens met brood met beleg in de kast en hervat mijn eigen heilloze missies.