Bij de eerste tonen van de muziek overvalt mij een gevoel van gulzigheid. Ik heb de compositie zeker al honderd keer eerder gehoord, maar de laatste keer is alweer een hele tijd geleden. Ik verheug mij op alle mooie stukjes die nog langs zullen komen. Ik herken iedere versnelling, wending en herhaling. Ik ken helemaal niets uit mijn hoofd. Het is geen muziek die je voor je uit fluit als je op de fiets zit. Toch ken ik het van haver tot gort, als een vaste route door een landschap met een vast patroon van bochten en uitzichten.
De gulzigheid is opvallend: ik zou het liefst, als dat menselijkerwijs mogelijk was, de muziek in één hap tot mij nemen. Als de muziek eetbaar was, dan zou ik die als romige, calorieverzadigde cheesecake met grote happen op willen eten. Zelfbeheersing is niet iedereen gegeven. Ik zag eens een klein kind een banaan verorberen: kauwen en duwen tegelijk, zodat je mond uitpuilt van bananenpulp. Misschien moet je niet proppen voor een optimale smaakbeleving. Maar ik begrijp die mensen wel, die niet alleen taart willen eten, maar er ook met hun hele gezicht in willen liggen. Je kunt niet proeven met je voorhoofd, maar je kunt nog wel dichterbij slagroom komen dan door alleen een bescheiden hapje te nemen.
Als muziek warmte was dan zou ik zijn als de poes die verlangt naar vereniging met de radiator. Daarvoor moet hij met kop en pootjes over de rand van de vensterbank hangen en zich uitstrekken naar de warmte onder zich: daar, in die warmte, in het centrum van de warmte wil hij zijn. Hij wil opgenomen worden door de zachte, koesterende warmte, waar hij al zijn spieren los kan laten en op kan lossen in warme gelukzaligheid.
Muziek kan gulzigheid opwekken, maar beteugelt die tegelijkertijd. Muziek trekt een lijn door de tijd waar je alleen noot voor noot doorheen kunt luisteren.