Een bos is altijd anders, ook als je het al heel erg vaak hebt gezien. Misschien als het weer nooit zou veranderen en de zon op een vaste plek aan de hemel zou staan, maar dan nog zou je oog iedere keer op iets anders kunnen blijven hangen. De ene keer kijk je naar de stammen van de bomen, dan naar de bladeren, dan naar de vogels die langs vliegen, of naar het licht dat over de dansende blaadjes beweegt en een ruisende schaduw op het pad geeft. Je zou een heel leven door kunnen brengen met het beschrijven van een bos. Of het tekenen van een bos. Of het tekenen van een boom. Of het tekenen van een blaadje.
Ik was in een museum en het hing vol met landschappen. Allemaal gemaakt door één kunstenaar die graag in het bos komt en naar landschappen kijkt. En al dat kijken en observeren had hij neergelegd in metershoge en -brede schilderijen, en in tekeningen, die in rijen boven elkaar de wanden vulden. Het museum was ook vol met mensen. Op mijn oren had ik een koptelefoon waarmee ik kon luisteren naar een door de kunstenaar zelf ingesproken verhaal, geredigeerd tot korte bondige stukjes. Bij iedere serie schilderijen of tekeningen kon ik een toepasselijk stukje afspelen.
Ieder werk was een impressie of samenvatting van een stralend landschap. Met trage stem vertelde de kunstenaar over hoe hij naar landschappen kijkt. In het museum kon ik tussen de mensen door naar zijn bomen te kijken. Ik vergeleek mijn blik in bossen en over velden met hoe hij zijn visie in kleuren, structuren, streepjes en stipjes had weergegeven. En ik probeerde het na te voelen.
Er was zoveel publiek, dat voor en tussen de schilderijen stond, dat ik meer bezig was met de overbevolkte ruimte, dan met het ervaren van de kunst. Ik moest de kunst tussen passerende mensen door bekijken of even snel langslopen en zo de uitzichten bij elkaar sprokkelen. Ik liep rond als in een supermarkt tijdens de zaterdagochtendspits. Zoals ik een pak yoghurt schuin tussen mensen uit de koeling zou grissen, zo moest ik hier tussen passanten door even snel een schilderij in mij opnemen.
Het was eigenlijk geen doen. Het was een overvolle bonbonwinkel, een aaneenschakeling van hoogtepunten, een drukke kermis met gecondenseerde rust van de schilder, die uren en uren had kunnen kijken en alles wat hij zag virtuoos op panelen had kunnen stippen en strepen.
Ik ben meer iemand voor een lege kermis. Een stille kermis. Waar je op je gemak alle uitzichten in je op kunt nemen als je in het reuzenrad zit. Als je er komt vóór het druk wordt, of nadat iedereen alweer naar huis is, en je even net kunt doen alsof alles er speciaal voor jou is. Waar je je even in een detail kunt verliezen en dan weer door naar het volgende.
Eigenlijk heb je ook helemaal geen kunst nodig om kunst te ervaren. Je hoeft alleen maar goed om je heen te kijken en gevoelig te worden voor je eigen ervaring. Meer niet.