P is er nogal druk mee. Ze is moe in slaap gevallen maar haar rust wordt verstoord door heldere dromen. Ze droomt een zonnige dag. Het gras is onwaarschijnlijk groen, de lucht blauwer dan blauw en er zweven schoongewassen koeien in de lucht. Ze ziet haarscherp, beter dan in het dagelijks leven. De kleuren zijn optimistisch en schreeuwerig als in een vakantiebrochure. Om haar heen beweegt en zweeft en schreeuwt alles om haar aandacht. Als de koeien goed en wel voorbij zijn gevlogen zijn er weer vogels en bomen en vijf wit met zwarte poezen die ze probeert uit elkaar te houden. Tevergeefs.
In een rustige scène vertelt P aan een gedroomde toehoorder wat ze vlak daarvoor heeft gedroomd. Over haar scherpe zicht waarmee ze ieder grassprietje afzonderlijk kon zien en over de koeien in de lucht en de poezen die niet uit elkaar te houden waren. “Nu ik er over nadenk,” zegt P, “jij zat ook in die droom.” Dat kan alleen maar betekenen dat P nog steeds aan het dromen is. “Djiezes,” denkt P, “ik ben niet wakker, ik ben aan het dromen. Waarom? Ik kan dat allemaal niet gebruiken, al die indrukken. Al dat gedoe met kleuren en beesten en landschappen, daar word ik alleen maar meer moe van. Ik wil rust, ik wil slapen.” Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Hoe stop je met dromen?
P herinnert zich dat ze heeft gelezen over dromen waarin je weet dat je droomt. Er zijn mensen die er een ware kunst van maken. Ze oefenen het bewust dromen en dan gaan ze ook nog eens nuttige dingen doen. Ze oefenen zich. Zo zou je kunnen leren spreken in het openbaar. Of je kunt de droom naar je hand zetten. Kiezen welke stad je bezoekt en praten met iemand die onbereikbaar is, of hem de kleren van het lijf rukken, er is toch niemand die er weet van heeft. Geen haan die er naar kraait. Je kunt op het water lopen en over gebouwen springen. P droomt dat ze liever diep droomloos zou slapen, maar als ze dan toch bezig is, kan ze ook eens proberen iets nuttigs te doen. “Heb jij tekenspullen?”, vraagt ze iemand, die ze speciaal voor dit doel droomt. Dat zou nuttig zijn: oefenen met tekenen. De iemand is behulpzaam en zegt dat hij papier en potloden gaat halen. Ze kan even wachten, hij is zo terug.
Haar aandacht wordt getrokken door een openstaand raam, waar ze doorheen klimt. P begint te lopen en zou graag ergens naartoe lopen. Of naar huis. Ze is vergeten dat ze iets nuttigs ging doen. Ze is onderweg. Ze komt er wel.