Een vriendelijke padvormige oliebol met krenten en een kroontje van wit poedersuiker op zijn kop ligt op een servetje voor me. Door zijn donkerbruine pokdalige huid schijnen moedervlekken van krenten en rozijnen. Aandoenlijk ligt hij te wachten op wat komen gaat. Hij doet zich niet beter voor dan hij is: hij is een oliebol. Wie herkent zich daar nou niet in?
Ik leg de bol met servet op mijn linkerhand en gebruik beide handen om hem naar mijn mond te brengen. Ik poog erin te bijten zonder poedersuiker tegen mijn neus te krijgen. Een warme zoete geur met servettenondertoon komt mijn neus in. Een eerste hap. Het is een prima bol in zijn soort, niet te zompig, maar prettig vettig. Glanzende broodachtige, goed gerezen binnenkant.
Vind ik hem lekker omdat hij zo lekker is of omdat hij zo herkenbaar is? Als dit mijn allereerste oliebol zou zijn, zou ik dan meteen een tweede willen? Gelukkig wordt hij al eeuwen gebakken, want vandaag de dag zou niemand er meer op komen om hem te bedenken, denk ik. Ik ben geen fanatieke bolleneter, maar ieder jaar eet ik er wel één. Meestal een gekregen oliebol, die ik niet afsla. Stiekem houd ik van de oliebol.
Ooit was de eerste eerste keer dat ik op zou blijven om om twaalf uur mee naar buiten te gaan om vuurwerk te kijken en alle buren gelukkig nieuwjaar te wensen. Ik kijk er echt naar uit. Zo groot ben ik al, dat ik zo laat op kan blijven. De hele dag mag ik oliebollen eten, die mijn moeder zelf bakt van deeg dat heeft liggen rijzen onder een klamvochtige geruite theedoek. Er is genoeg voor een weeshuis. Ik mag er zo veel als ik op kan. ‘s Morgens, ‘s middags en ‘s avonds. Heerlijk. Niemand die zegt: “Nee, niet meer snoepen, anders lust je straks niks”. Wel een beetje zwaar op de maag.
Na het avondbolleneten doen we spelletjes. Memory, wat ik makkelijk win met mijn leeftijdsvoordeel. Is het al bijna twaalf uur? Hoe lang duurt het nog? We gaan nog een ander spel doen, want de avond is vreselijk lang. Ik loop naar boven om mens-erger-je-niet uit mijn kamer te halen. Op de overloop vlak voor de trap moet ik ineens overgeven. Dat had ik totaal niet aan zien komen. Ik voel me ziek en moe. Het is helemaal niet makkelijk om zo lang wakker te blijven. Mag ik alsjeblieft naar bed? Gelukkig, opblijven mag wel maar moet niet.