Poes Mik zit in de achtertuin op een boomtak. Hij zit dwars op de tak, met zijn vier poten vlak bij elkaar. Hij heeft zijn staart hard nodig om in balans te blijven en niet van de tak te vallen. Hij schommelt wat naar voren en naar achteren en zijn staart zwaait hevig, maar Mik blijft overeind. Dan kijkt hij, met zijn kop ondersteboven, onder de tak door naar zijn eigen staart, en denkt: die beweegt leuk, die moet ik grijpen. Door de grijpende beweging aan zijn voorkant verandert zijn balans en zijn staart ontsnapt hem. Zijn balancerende zelf brengt hem weer in evenwicht en daarna gooit zijn spelende zelf alles weer overhoop. Zo blijft hij een poosje bezig, tot weer iets anders zijn aandacht vraagt. Ik lach hem uit of toe, of allebei. Zo'n poes die in het spel vergeet dat zijn staart aan hem vast zit, die hoef ik gelukkig op andere momenten ook niet al te serieus te nemen.
Zelf kan ik aardig goed kijken met mijn handen. Ik kijk op die manier of er oneffenheden in een laklaag zitten, of een bord onder afwassop schoon genoeg is, en ik vind in in het donker de juiste sleutel in een sleutelbos. Om een hoekje voelen, dat doe ik ook regelmatig. Zo moet een computersnoertje van onder mijn bureau naar de bovenkant worden geleid. Dat moet achterlangs, door de spleet tussen het blad en de muur. Ik zit op mijn hurken voor het bureau. Het blad is dieper dan mijn armen lang zijn en ik kan daarom het snoer niet met de hand onder het bureau doorgeven aan mijn hand boven het bureau. Met mijn schouder onder het blad en kan ik net met mijn rechterhand tot aan de muur reiken. Ik voel het snoer met de stekker in mijn hand, maar zie hem niet. Op de tast duw ik het snoer omhoog. Ik ben volledig geconcentreerd op de tastinformatie uit mijn rechterhand. Mijn ogen hebben even vrij en kijken, zonder iets specifieks te hoeven waarnemen naar de muur boven het bureaublad. Als ik daar ineens mijn vingers boven het bureau uit zie piepen, weten mijn hersenen een fractie van een seconde niet dat het mijn eigen vingers zijn. Als ik een poes was, dan zou ik zeker proberen die vingers te vangen. Ik begrijp Mik en zijn staart wel. Ik zal hem nooit meer uitlachen.