“De vloer was nogal glad in de parkeergarage, dus daar hebben ze een coating overheen gedaan. Het was levensgevaarlijk om er te fietsen. Je kon beter met je fiets aan de hand lopen. Een vrouwtje van een appartement verderop die heeft zo’n brommer, een elektrische fiets, die is naar binnen gereden en toen het een beetje nat was is ze zo onderuit gegaan en onder de fiets terecht gekomen. Is het niet heel moeilijk remmen met zo’n fiets? Ze zei dat ze het verkeerd had ingeschat. Ze dacht ‘Ik rem en sta zo stil’. Maar dat was niet zo. Dat is veel lastiger met zo’n brommer. Jij hebt toch ook een elektrische fiets? Ik moet er niet aan denken dat ik een keer zou vallen in de parkeergarage of hier voor, op de trap. Er komt helemaal niemand langs, dan kun je er uren liggen. Ik ben heel voorzichtig.
De kerstborrel doen we ieder jaar buiten, bij de kerstboom. Dan hebben we een oliebol en een glaasje bubbels. Maar het zou nu zo’n slecht weer worden dat we het binnen in de parkeergarage zouden doen. Komt die man van verderop bij me aankloppen en zegt: 'Waarom heb jij je auto niet weggehaald?’ ‘Hoezo’, zeg ik, ‘moet die weg dan?' 'Ja, d’r zit toch een briefje op.' 'Maar ik ben sinds vorige week helemaal niet meer in de garage geweest, dus ik heb helemaal geen briefje gezien. Kun jij hem niet wegzetten voor me? Hier heb je de sleutels.' Nou, die borrel was heel gezellig en achteraf dacht ik: ik moet natuurlijk mijn auto weer binnen gaan zetten. Had hij het al gedaan. Attent, hè.
Hij zat vroeger in de installaties. Verwarmingen enzo. Mijn radiator in de slaapkamer, die was koud. 'Nou,' zei hij, 'dan moet je hem een keer helemaal dichtdraaien en dan helemaal open'. Heb ik gedaan, maar dat hielp helemaal niets. Dus ik zeg dat tegen hem en vraag: 'Kun jij niet een keer kijken'. 'Is goed, ik kom van de week wel een keertje langs'. Later sprak ik haar van hiernaast en zij had hetzelfde probleem. Dus ik zeg, ik kan wel aan hem vragen of hij ook bij jou komt kijken. Hij kwam toen bij die radiator kijken en het was iets met een contactpuntje met de thermostaatknop, ofzo. Heeft-ie opgelost. Ik vroeg hem of hij niet ook bij mijn buurvrouwtje kon kijken, omdat die hetzelfde had. 'Nee,' zei hij toen, 'daar kan ik niet aan beginnen. Jij hebt bij mij een speciaal plekje, dus voor jou heb ik een uitzondering gemaakt.' Leuk, hè.
Ik vind het eten een beetje tegenvallen. Als ik gewoon iets kook, dan is het heel lekker en als ik dan eens een keer iets bijzonders wil maken, dan valt het ineens tegen.
Trouwens, vroeger was het hier leuker, hoor. Er zijn zoveel mensen weg, de ziel is er helemaal uit. Toen Saar nog leefde was het beter. Met haar heb ik heel veel opgetrokken. Die nieuwe, die wil helemaal geen contact. Stonden haar kinderen voor de deur met cadeautjes, feliciteer ik haar met haar verjaardag, zegt ze: 'Hoe weet jij nou dat ik jarig ben?' Dan denk ik, die wil helemaal niets met me te maken hebben. Dan niet, hoor.
De kleinkinderen zie ik ook nooit. Hoor ik dat ze thuis zijn geweest, maar dan komen ze helemaal niet bij mij langs. Ik snap dat niet. Ze kunnen toch gewoon even langskomen bij hun Oma? Hebben ze dat niet geleerd, dan?
De poes van Carla komt deze week nog een paar dagen. Vorige week was hij al even op proef. Hij heeft het hele huis besnuffeld en is toen op de piano gaan zitten. Ik had eigenlijk een plekje voor het raam voor hem vrijgemaakt. Dat vind ik altijd zo gezellig, een poes voor het raam. Als je door een straat loopt en er zit een poes voor het raam. Maar hij wilde helemaal niet voor het raam zitten. Jammer, hoor.”