Toen ik Koninginnedag nog het mooiste feest vond dat je kon verzinnen liep ik in mijn nieuwe stad Utrecht, langs een zon overgoten gracht, waar het zo druk was dat je niet om zou vallen als je om zou willen vallen. Schuifelend tussen uitgelaten mensen die, lachend en nog niet dronken, langs tafeltjes en kleedjes liepen, waarop dingen te koop lagen die ze thuis ook hadden liggen, maar dan nieuwer.
Vanaf een kade zag ik op een boot met jolige mensen een paar bekende gezichten. Ik kende ze uit mijn toen nog recente verleden. Het was een vriendengroep waar ik zijdelings contact mee had gehad. Dit groepje had een overlap met andere groepjes waar ik af en toe deel van uitmaakte toen ik op de middelbare school zat. Onder hen was een jongen, een paar jaar ouder dan ikzelf, die ik van naam en gezicht kende en bij wie ik weleens thuis was geweest. Ik klom op de boot. Hoi, zei ik tegen hem, ken je me nog? Nee, niet meteen, zei hij. Ik ben die en die, zei ik, en je zou me van toen en toen kunnen kennen, maar ik ben natuurlijk ook heel erg veranderd sinds die tijd. Dat vond ik zelf in ieder geval, want ik was ondertussen twee jaar ouder, woonde in Utrecht, deed een opleiding en was natuurlijk volwassen. Hij keek me aan met een blik zonder herkenning en zei: Nou, ik ben er van overtuigd dat mensen niet echt meer veranderen na hun vierde jaar.
Ik denk dat ik na deze mededeling waaruit ik begreep dat ik niet was veranderd, maar gewoon niet onthouden, zeer snel van die boot ben vertrokken. Daar ging ik op in de menigte van mensen die mij ook niet kenden, maar van wie ik dat ook niet van verwachtte. Die opmerking over dat niet veranderen bracht een kleine verandering in mij teweeg. Waarmee de stelling ook definitief ontkracht was.
Sindsdien ben ik nog meer veranderd. Ik weet bijvoorbeeld niet meer wie die jongen was, hoe hij eruit zag en waar hij woonde of waarom ik dacht dat hij mij zou kennen of ik hem. Tijd heelt alle kleine verwondingen.