1
De dochter van een vriendin was jarig. Ze was, laten we zeggen, 15 geworden. Een oom (of een kennis, daar wil ik vanaf wezen) zei tegen haar: “Zo, dan begin je nu aan je 15e levensjaar”. “Nee joh,” zei ik, “als je er 15 achter de rug hebt, dan wordt je 15 en dan begint je 16e levensjaar.” Na wat heen-en-weer-gepraat over of het nu haar 15e of 16e levensjaar was, waar ze aan begon, zei hij: “Nee, ik weet het heel zeker. Je hoeft het mij niet uit te leggen. Ik heb die discussie wel vaker gehad en ik heb altijd gelijk gekregen: als je 15 bent geworden dan begin je aan je 15e levensjaar.” Vriendelijk glimlachend was hij niet van plan om ook maar iets van deze vrouw aan te nemen. Ik had nog kunnen zeggen (als ik minder verbluft was geweest): “Als je geboren wordt begin je aan je eerste levensjaar. Meteen. Niet pas een jaar. Een nulde levensjaar heb je niet.” Ik keek naar mijn gesprekspartner, zag dat hij niet van gedachten zou veranderen en hield mijn mond. Ik beteugelde mijn innerlijke betweter en ben met iemand anders gaan praten. Heeft hij dan gelijk gekregen?
2
“Nee, de echte sekseverschillen worden duidelijk op het toilet. Niet door of je een zitter of een staander bent, maar door hoe je je wc-rol ophangt. Er is onderzoek geweest dat duidelijk aangaf dat mannen de rol anders ophangen dan vrouwen”, zei hij. “Oja? Wie hangt hem dan hoe en waarom?” “Nou, mannen hangen hem met het losse eind aan de voorkant en vrouwen met het losse eind aan de muurkant.” “Goh, ik wist niet dat de voorkeuren over toiletpapierophanging zo langs de lijnen van de seksen liepen. Is dat niet gewoon een persoonlijke voorkeur?” “Nee, vrouwen doen het altijd verkeerd. Ik heb daar ook altijd discussies over met H. Zij doet het ook altijd met het losse eind naar de muur en dan moet ik hem weer omdraaien.” “Maar ik wil juist wel altijd met het losse eind aan de voorkant én ik ben een vrouw.” Kan dat ook?
3
In een gesprek, waarschijnlijk iets over verschillen tussen mannen en vrouwen, bracht ik het volgende cliché ter sprake: “Vrouwen moet je altijd voor laten gaan, behalve de trap op.” “O ja?” zei hij. Hij dacht even na en zei: “Maar stel dat je ze wel voor laat gaan, dan duurt het toch heel lang voor je überhaupt iets ziet.” Dan moet je ze heel ver voor laten lopen op de trap eer je onder de rok kunt kijken, denk ik dat hij bedoelde. “Het gaat niet om wat je ziet,” zei ik, “maar om wat je er bij denkt.”