“Die kast gaat jou overleven”, zegt een man die mijn werkplaats bezoekt tijdens een open dag. Voor zulke dagen zet ik mijn meubels en beelden op hun voordeligst neer, nadat ik alles grondig heb gestofzuigd en afgestoft. De man is enthousiast en gaat er even voor zitten. “Ik heb een kast gekocht van vijfhonderd jaar oud. Die kast kan alleen maar zo oud zijn geworden omdat het zo’n magnifieke kast is. En ik zie dat ook bij die kast van jou.” Ik bedank hem voor het compliment, maar zeg dat ik dat niet weet, hoor, of deze kast zo oud gaat worden. Niet dat hij uit elkaar zou vallen, maar smaken verschillen en tijden veranderen… Nee, hij is overtuigd en hij voelt het duidelijk. “Ik heb zelf ook wel eens,” vervolgt hij, “als ik een tekening aan het maken ben dat ik ineens voel dat ik een hele goeie tekening aan het maken ben en dan weet ik ook zeker dat die tekening mij gaat overleven. Echt, dat voel ik.” Nou, zeg ik. Jaja, zeg ik.
Ik denk dat ik wel begrijp aan welk gevoel hij refereert. Iets dat iedereen die kunst maakt af en toe voelt. En ook al is het een herkenbaar gevoel, het is toch heel lastig te beschrijven. Het is een combinatie van een zucht van verlichting, een vlaag van inzicht en het gevoel dat je heel even boven jezelf uitstijgt en iets maakt dat je niet aan had zien komen. Dan denk ik of zeg ik thuis: ik wist niet dat ik het in me had. Ik zeg dat expres zo, omdat ik die zin heb onthouden van een televisiereclame van lang geleden voor setjes “schilderen op nummer”. Je ziet in de reclame een man zwart omlijnde vlakjes met een nummertje inkleuren met een klein kwastje en verschillende kleurtjes uit een hele rij kleine genummerde potjes. Na (voor het filmpje zeer gecomprimeerde) uren noest tussen de lijntjes schilderen verschijnt een zeegezicht in romantische stijl. En de schilder zegt in de camera: “Ik wist niet dat ik het in me had”.
Of zo’n gevoel nou een graadmeter is om vast vooruit te blikken op je eigen postume belang, of dat van je maaksels, dat waag ik te betwijfelen. Je weet niet hoe snel je vergeten bent zodra je je hielen licht, de kamer uit ga en de deur achter je dichttrekt. Laat staan dat je weet - of zou moeten willen weten - of er enig belang aan je bestaan wordt gehecht nadat je je laatste adem hebt uitgeblazen.
Ik droomde dat ik een schilder interviewde. Ik ken hem persoonlijk. Het is een goede schilder, met internationale erkenning. Iemand die ik bewonder en waarvan ik altijd hoopte dat ik zou wensen hem na te volgen, maar dat is nooit gebeurd. Hij schildert grote doeken met briljante kleuren en met lef en schwung en grote armbewegingen en subtiele nuances. In de droom zit hij tegenover me aan een tafel. Er heeft zich in zijn leven iets bijzonders voorgedaan. Hij bakt graag. Hij bakt broden en broodjes en heeft zich toegelegd op witbrood. En nu heeft hij een heel bijzonder soort witbrood ontwikkeld. Iedereen is enthousiast. Zijn brood steekt boven alle andere broden uit. Iedereen wil het recept hebben. “En”, vraag ik hem, “als je zou kunnen kiezen, zou je dan willen dat je, als je dood bent, herinnerd wordt als beroemd kunstenaar of om je witbrood?” Daar hoeft hij niet lang over na te denken. Hij kiest voor witbrood.